
Jurisprudentie
AQ8761
Datum uitspraak2004-08-19
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2713 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2713 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WUBO-uitkering omdat geen sprake is van blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit als gevolg van dat oorlogsgeweld.
Uitspraak
03/2713 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 6 mei 2003, kenmerk JZ/F/2003/238, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is door mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, als gemachtigde van eiseres aangegeven waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 juli 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus voornoemd, als haar raadsman. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die geboren is in 1945 in het voormalige Nederlands-Indië in het kamp Blora, heeft in december 1999 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslacht-offers1940-1945 (hierna: de Wet), en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering ingevolge de Wet.
Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten welke zij het gevolg acht van door haar meegemaakte oorlogsgebeurtenissen tijdens de zogenoemde Bersiap-periode.
Deze aanvraag is door verweerster bij besluit van 31 oktober 2000 afgewezen op de grond - kort gezegd - dat weliswaar is komen vast te staan dat eiseres is geïnterneerd geweest in kamp Blora en dat zij derhalve getroffen is door ongeregeld- heden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet, maar dat bij eiseres geen sprake is van blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit als gevolg van dat oorlogs-geweld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is namens eiseres ingetrokken.
In oktober 2001 is namens eiseres een hernieuwde aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering of de toeslag bedoeld in artikel 19 van de Wet onder overlegging van medische gegevens van het Centrum ’45, bij welke instelling eiseres zich in oktober 2000 heeft aangemeld.
Verweerster heeft bij besluit van 16 augustus 2002, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, opnieuw het standpunt ingenomen dat eiseres wel getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet, maar heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij ten aanzien van eiseres geen sprake acht van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van dat oorlogsgeweld. De psychische klachten van eiseres kunnen, aldus verweerster, niet in verband worden gebracht met de internering van eiseres in verschillende kampen, maar worden veeleer veroorzaakt door vragen rondom haar biologische afkomst en haar moeilijke naoorlogse gezinssituatie. Deze omstandigheden vallen echter niet onder de werking van de Wet.
De Raad staat nu voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Namens eiseres wordt allereerst gesteld dat verweerster ten onrechte heeft overwogen dat de psychische klachten van eiseres niet in verband kunnen worden gebracht met haar internering in de verschillende kampen. Voorts wordt aangevoerd dat door de ingeschakelde deskundige(n) niet is onderkend dat de omstandigheid dat eiseres verwekt is door een Japanner, lid van de bezettende macht, op zichzelf reeds een rechtstreekse oorzaak vormt van haar psychische klachten. De moeder en stiefvader van eiseres leefden na de oorlog voort als waren zij nog in het kamp en de vader leefde zijn haatgevoelens tegen Japanners tegen eiseres uit. De moeilijke naoorlogse gezinssituatie was aldus evident gerelateerd aan de oorlog.
De Raad stelt vast dat verweersters besluit berust op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs. Deze adviezen zijn onder meer gebaseerd op de reeds bij verweerster aanwezige en bij de aanvraag overgelegde medische gegevens, terwijl het in het kader van het bezwaar uitgebrachte advies van geneeskundig adviseur A.J. Maas van 8 april 2003 mede steunt op een onderzoeksrapport van de psychiater H.S.R. Witte, die op 18 maart 2003 een onderhoud met eiseres heeft gehad en onder meer kennis heeft genomen van de medische gegevens van Centrum ’45.
Uit het rapport van psychiater Witte komt duidelijk naar voren dat bij eiseres enerzijds een diepgewortelde identiteits- problematiek speelt rondom het feit dat zij afkomstig is uit een min of meer gedwongen relatie tussen haar moeder en een Japanse officier en anderzijds een transgenerationele traumatisering, waarbij zij slachtoffer werd van agressieve handelingen van haar stiefvader, die zelf mishandeld was door Japanners. Ook de informatie van Centrum ’45 wijst op deze omstandigheden en rept voorts van onverwerkte traumatische ervaringen, opgedaan tijdens de adolescentie, mogelijk ook tijdens de vroege jeugd, maar waarbij met name transgenerationele traumatisering van invloed is geweest op de ontwikkeling van eiseres.
Van een miskenning van de invloed die deze omstandigheden op de psychische problematiek van eiseres hebben gehad kan dan ook naar het oordeel van de Raad niet worden gesproken.
De omstandigheden, inhoudende dat eiseres verwekt is door een Japanse officier en dat er sprake is van tweede generatieproblematiek, worden evenwel door verweerster, naar het oordeel van de Raad terecht, niet aanvaard als gebeurtenissen die onder de werking van artikel 2 van de Wet kunnen worden gebracht. Er is hier geen sprake van met krijgs-verrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, noch met handelingen of maatregelen welke door de vijandelijke bezettende macht tegen eiseres werden gericht, zoals artikel 2 van de Wet vereist.
De Raad heeft voorts in de stukken geen aanknopingspunten gevonden om verweersters standpunt dat er geen verband bestaat tussen de door verweerster wel aanvaarde oorlogscalamiteit, te weten het verblijf van eiseres in kampen (gedurende haar eerste levensjaar) en de psychische klachten van eiseres onjuist te achten. De van de kant van eiseres overgelegde medische gegevens, waarmee blijkens hetgeen hierboven is overwogen door de geneeskundig adviseurs van verweerster rekening is gehouden, leidt niet tot een andere opvatting.
Het vorenstaande betekent dat het namens eiseres ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.